XIV Digitalisering van het onderzoek

De vraag die Daniel Bell zich in zijn nieuwe boek China’s New Confucianism stelt fascineert me, dus besluit ik het boek te kopen. Waarom verven Chinese leiders hun haar altijd zwart? Het zijn vaak de wat vreemde vragen die tot denken aanzetten.

Volgens Bell heeft het te maken met de Chinese filosoof Mencius, die al lang geleden stelde dat er voor mensen met grijze haren gezorgd moet worden. De vraag is hier spannender dan het antwoord. Ik loop de boekwinkel uit en realiseer me dat na het vergaren van al de data de tijd van het stellen van scherpe vragen is aangebroken. Een griezelige gedachte, maar zo werkt academisch onderzoek in mijn ogen altijd: je begint met een vraag, en die blijf je tot het moment van publicatie aanpassen. Des te flexibeler je hierin bent, des te groter de kans dat het fraai onderzoek oplevert. Maar welke vragen doemen uit alle data op?

Tien jaar geleden ging ik voor het eerst met de laptop naar Beijing voor academisch ‘veldwerk’, de wat agrarische term die antropologen graag gebruiken voor onderzoek in den verre. Ik kwam terug met enkele fotorolletjes, veel papierwerk, een SPSS file en tientallen bandjes met interviews. Inmiddels is het mogelijk om zowat alles om je heen digitaal vast te leggen, waardoor we nu rond de 8000 foto’s gemaakt hebben, uit zullen komen op 200 dvd’s televisieopnames. Dit naast de vele magazines, boeken en cd’s. De harde schijf gaat met sprongen achteruit, we komen terug met gigabytes aan gegevens, naast dozen met boeken die verscheept gaan worden.

Bij deze manier van onderzoeken doemen twee vragen op: hoe een weg te banen tussen al dit materiaal? Alleen al het kijken naar de dvd’s zou 500 uur kosten, laat staan het analyseren. De tweede vraag is: hoe de originaliteit van een onderzoek te bewaren nu zoveel van het materiaal overal beschikbaar is? Kwam ik tien jaar terug naar Nederland in de wetenschap dat ik een van de weinigen was met een uitgebreide collectie Chinese rock cd’s en videoclips, inmiddels is veel materiaal via YouTube-achtige sites voor iedereen beschikbaar.

Met de urgente vraag ‘hoe onderzoek te doen in het tijdperk van digitale reproductie?’ houdt de Virtual Knowledge Studio zich bezig. De antwoorden zijn, grappig genoeg, dan weer redelijk ouderwets. Om het probleem van een data overschot te hanteren is een heldere focus noodzakelijk, je moet heel goed weten waarnaar je zoekt. Om het probleem van de algemene beschikbaarheid van data te omzeilen is een sterke theoretische interpretatie noodzakelijk. Theorie wordt steeds belangrijker. Dat wringt soms in Nederland, waar we geen sterke theoretische traditie lijken te kennen. Kennis moet vooral maatschappelijk toepasbaar zijn – hetgeen het grote aantal beleidsonderzoekers en direct aan Den Haag gekoppelde onderzoeksprogramma’s verklaart (na de ‘globalisering’ rennen nu weer velen als een haas achter het nieuwe thema ‘veiligheid’ aan). Dit levert vaak weinig spannende theorie op, eerder een lijst met aanbevelingen.

Theoretiserende academici worden al snel weggezet als zijnde ‘vaag’, ‘niet relevant’, ‘onbegrijpelijk’ of ‘postmodern’. Uit een dergelijke neerbuigende houding weerklinkt ook het Nederlandse motto ‘doe nu maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’. Dit calvinisme wreekt zich in deze eeuw. Want de informatie is voor bijna iedereen toegankelijk en de jongeren lijken akelig bedreven in de selectie ervan.

Waar het nu om draait is het ontdekken van patronen, het bevragen van de concepten waarmee we de informatie beschrijven, het zoeken naar verbanden en het aan de kaak stellen van gangbare interpretaties. Voor dit theoretische speurwerk is het zinvol om helder en begrijpelijk te schrijven, maar soms is het ook noodzakelijk te zoeken naar andere termen om het discours van binnenuit te ondermijnen.

En dat is de vraag die na de Spelen opdoemt: welke focus precies te nemen, vanuit welke theoretische invalshoek? De tijd van het ‘duiden van China’ aan de buitenwereld is sinds de publicatie van Edward Said’s Oriëntalisme in 1979 tot op het bot geproblematiseerd, maar de zoektocht naar alternatieve en dikwijls theoretische lezingen die morrelen aan de werkelijkheid en ons gevoel van subjectiviteit uitdagen, is nog lang niet voorbij. Dat velen in Nederland dit met plezier afdoen als postmodern theoretisch geneuzel, is niet alleen treurig anti-intellectualistisch, het blokkeert ook een denken buiten de door ‘de werkelijkheid’ naar voren gebrachte vragen om.