Er werken opmerkelijk veel elegante Europese dames in de galeries van 798. Deze verlenen de plek een artistiekerig kosmopolitisch aura. Bij een opening in de Beyond Art Space geven gekleurde stickertjes aan dat veel van het werk al is verkocht.
Navraag bij de galeriehouder leert dat insiders van tevoren kunnen kijken en aangeven welk werk ze willen kopen. Op mijn vraag waarom er niet gewoon de prijzen bijgezet kunnen worden antwoordt ze dat dit echt te commercieel zou zijn. Met stickertjes en incrowd netwerken wordt een systeem in stand gehouden dat buitenstaanders afschikt, dat een mythisch aura creëert waar niet iedereen welkom lijkt te zijn. Wat mij hier stoort is de ontkenning van het commerciële karakter en het gebrek aan zelfspot en ironie. Ik weet niet goed hoe mijn gezicht te plooien als ik navraag doe over de prijs van een relatief klein werk. “Dat is 20.000 euro”, wordt mij verteld. Wat te doen, mijn schrik laten zien? Of direct laten blijken dat dit niet te betalen is voor mij? En zeggen dat dit wel veel is voor zo’n klein werk is niet sjiek, want de omvang staat officieel los van de waarde. In werkelijkheid onzin, want des te groter een werk van eenzelfde kunstenaar, des te meer geld ervoor neergelegd moet worden. Ik probeer deftig te knikken alsof het voor mij de normaalste zaak van de wereld is en mompel wat ongemakkelijk dat ik er over zal denken. Inwendig is er de schaamte en de irritatie, met als uiteindelijke verzuchting: zet die prijzen er toch gewoon onder!
Dit gevoel heb ik nog sterker in Nederland, waar de galeriewereld mij al helemaal ontoegankelijk overkomt en ik veel schroom moet overwinnen om er binnen te stappen. Twee praktijken maken de situatie in Beijing lichtvoetiger: de mogelijkheid om van alles foto’s te nemen en de gewoonte om je te laten fotograferen met een kunstwerk, het liefst in een zelfde pose als die op het kunstwerk te zien is. In Nederland een galerie of museum binnenlopen en driftig fotograferen is ‘not done’. Curieuze zorgen over copyright danwel bescherming van het werk maken dat onmogelijk. Waarmee de afstand tussen het werk en de kijker alleen maar vergroot wordt. In Beijing is dat gelukkig anders en neemt iedereen driftig foto’s van de werken. Met de komst van buitenlandse galeries, zoals het UCCA museum van de Belgische baron Ullens, lijkt hier helaas een kentering op te treden. Telkens als ik een foto maak word ik hier op mijn vingers getikt.
De bezoekers hebben de hilarische neiging om telkens met het werk zelf op de foto te gaan. Dit kan vrij ver gaan. Bij dezelfde opening in Beyond Art Space was er een installatie die bestond uit een aantal rijen kleine gele poppetjes op witte stoeltjes. Bezoekers gingen daar middenin staan, namen een poppetje in iedere hand, om zich zo op de foto te laten zetten. Zien we op een schilderij een man met uitgestrekte armen, dan gaat de bezoeker er met gestrekte armen voorstaan om zich zo te vereeuwigen. Dit nabootsen van de afbeelding is komisch en bevrijdend, het prikt gaten in het mythische aura van kunst en trekt de betekenis als het ware uit het werk terug het dagelijkse leven in. Echter, met de opkomst van buitenlandse galeries, met bij behorende normen over wat hoort in een galerie, ben ik bang dat deze praktijken verloren kunnen gaan, en de sector er net als in Amsterdam alles aan zal doen om de afstand met het publiek groot te houden.