XX Wijkvernieuwing in Beijing

Als ik de metro bij het Tiananmenplein uitstap zie ik in de verte de Chinese poort die de ingang vormt van de vernieuwde Qianmen Straat. Daar aangekomen waan ik mij op een filmset met het oude Shanghai als decor. Het betreft hier alweer een prestigeproject van de stad.

De hutong (traditionele ommuurde woonwijk) is op de schop gegaan voor deze constructie van een net echt en erg oud China. Naast de onvermijdelijke kameelharen penselen en zijde is overal het rode boekje van Mao te koop, wiens posters gemoedelijk naast die van Stalin hangen. Het zal niet lang duren voordat ook de omliggendehutongs op de schop zullen gaan.

Dikwijls wordt hierover met weemoed geschreven, alsof het gaat om uiterst waardevolle wijken die niet gesloopt mogen worden. Toch zijn veel bewoners blij te vertrekken, de hutongs zijn vaak vies en veel te druk. De strubbelingen die optreden draaien meestal om geld, de bewoners zijn ontevreden over de compensatie die ze ontvangen. Lopende door Qianmen betrap ik mezelf ook op de wrevel over dezemake-over. Moeten de hutongs nu echt vervangen worden voor een pretpark versie van Beijing. Een versie waar de Nike- en Starbucks-vestigingen een plekje zullen vinden? Niet voor niets heeft dit project in Beijing veel stof op doen waaien.

 
Ou Ning’s documentaire Meishi Street laat de gevolgen zien van de afbraak van de hutongs rondom Qianmen. De camera is in de handen van Zhang Jinli, een boze bewoner die er alles aan doet om de locale overheid uit te dagen teneinde zijn huis te behoeden voor de afbraak die nodig is voor de nieuwe Qianmen toeristenstraat. Wanneer het verzet op een dergelijke intieme manier verbeeld wordt is het moeilijk er niet in mee te gaan. Zhang Jinli hangt spandoeken aan zijn huis met teksten als ‘Een harmonische maatschappij is het beleid van de overheid, gedwongen verhuizingen en afbraak zijn tegen de wet!’ Spandoeken die de politie er even later weer afhaalt. Om hem heen worden alle huizen afgebroken, maar hij vecht door. De documentaire doet denken aan ‘het spijkerhuis’, de uiterst fotogenieke heuvel in Chongqing met daarop slechts één huis van bewoners die weigerden te vertrekken. Tevergeefs, uiteindelijk.

Het beeld staat symbool voor de onvrede die de grootschalige projecten oproepen. Het spreekt wereldwijd zo aan omdat het de strijd laat zien van David tegen Goliath. Internet heeft hier een belangrijke rol gespeeld. In no-time kende iedereen het beeld en was iedere poging van de staat tot censuur zinloos.

In de vragenronde na de film van Ou Ning staat er een meisje op die in Qianmen heeft gewoond. “De documentaire geeft wel een erg eenzijdig beeld”, vertelt ze. “Natuurlijk, er waren protesten,  maar velen – waaronder ik – waren blij te vertrekken.” Een ander mompelt het erg bekende en kortzichtige verwijt dat dit een film is die is gemaakt voor Westerse ogen. Bijna alle Chinese kunstenaars worden met dit verwijt achtervolgd. Een verwijt waarin niet alleen jaloezie maar ook een rigide wereldbeeld doorklinkt. Hoe zinvol is het nog vandaag de dag om te spreken van ‘Westers’ en ‘Chinees’, laat staan om daar een paar ogen aan te koppelen?

Ik wandel terug naar de poort bij Qianmen. Als ik een vervallen hotel binnenloop lijkt het alsof ik in een tijdmachine ben beland. Een plek waar de tijd geen vat op lijkt te hebben. Waar het nieuwe Qianmen een pretparkversie levert van Beijing, zo loop je dertig meter verder plotseling onverwacht de veel troostelozere versie van Beijing binnen. En Zhang Jinli? Die woont elders en heeft inmiddels een eigen blog.